Werken moet je.
Dat nam ik serieus. Op mijn zevende ging ik met grote zus mee bollen pellen. Een dag. Op vrijdag kwam zus met onze loonzakjes thuis. Een bruin envelopje met mijn naam erop. Een paar gulden herinner ik mij, het voelde magisch. Mijn eigen geld. Van mij omdat ik iets deed in een schuur, iets waar ik het nut niet van begreep, en het resultaat niet zag. Dat was blijkbaar werk en leverde geld op.
Het volgende jaar mocht ik een hele week pellen. Dat het zwaar was en vies, daar had je het niet over. Het was wat het was. Leukoplast van je vingers trekken, je zakdoek zwart snuiten en even douchen.
Op mijn 10e had ik een zaterdagmorgenbaantje bij een ander bollenbedrijf. Inpakken en vooral veel lachen met mijn schoolvriendinnen. De koffiepauzes vond ik eng. De stiltes waarin ik mijzelf hoorde slurpen en de grappig bedoelde aandacht naar mij door ‘de mannen’. Voelde pesterig.
Het werd al snel een slagerij schoonmaken en bejaarden eten brengen en oppassen op kinderen van bevriende ouders. Alles tegelijk. Ik voelde mij niet geremd. Post bezorgen in de vakanties, koffie en milkshakes maken in een café, klanten helpen in de Hema, energie meten aan huis vlak voor het nieuwe jaar, ik vond het allemaal leuk. Ontdekken en ervaren.
Dit duurde voort tijdens mijn studietijd en erna even in een uitkering met vrijwilligerswerk op een peuterspeelzaal. Ook dat wilde ik meemaken. Appels en peren plukken, enqueteren voor een gemeente, teksten typen en redigeren van ingenieurs voor de Heidemij, receptie- en telefonistewerk, ik rolde overal in. Van gebitsafdrukken in gips gieten voor een tandtechnisch laboratorium tot badges optellen van buitenlandse overmakingen voor een bank.
Ik vond dat ik moest en ik genoot ook van het ontdekken van elk soort werk en bedrijfssysteem. Meestal ontdekte ik dat mijn taak onnodig was. Gegevens invoeren vanaf uitdraaien van een weegsysteem voor afval. Die uitdraaien konden toch ook digitaal naar ons gestuurd?
Post en literatuur registreren en binnen het bedrijf verspreiden, daar was geen vier uur per dag voor nodig, lukte in een half uur. Toen mijn beide collega’s verhinderd waren voor twee weken, nam ik hun 80 uur werk over in mijn halve baan. 100 uur werk was, door mij even kwaad te maken, in 20 uur gedaan. En dat kwam niet door mijn inzet. Ik saneerde de literatuurvoorziening tot een paar vakbladen per maand. Ik startte met karikatuur tekenen in de businesswinkel waar ik gastvrouw mocht zijn. De klant verwelkomen en naar de juiste plek brengen bleek niet tijdrovend genoeg.
Zo raakte ik een beetje uitgewerkt. Alles wel een keer gedaan en gezien en vooral overbodig. Ik zag wel dat dat voor mij gold, niet voor een ander. De ander leek tevreden met diens taak. Ik wilde weg, naar de volgende baan.
Voor de klas staan, invallen op buitenschoolse opvang, in een bloempottenfabriek snel stapelen, daar zat meer noodzaak en vaart in, maar geen voldoening. De kleine kinderen waren beter af bij hun ouders thuis en de grote kwamen creatieve en reflectieve tijd tekort. En die plastic potten, waarschijnlijk liggen ze nu in container 9 van de milieustraat.
Mijn eigen werk blijft. Altijd gecreëerd en kunnen zien wat er ontstaat en wat er daarin gebeurt, dat blijft. Al die baantjes die ik deed, ik hield het niet vol juist omdat het alleen uithoudingsvermogen van mij vroeg. Meer dan 65 bazen heb ik meegemaakt en de enige baas die ik snap ben ik zelf. Die laat mij ook hard werken. Met voldoening.