Zoekend naar ‘het plekje dat niemand wist’ (zie column ‘Plek’) vind ik steeds minder verlaten ruimtes en ongestoorde natuurplaatsen. Word ik wel op mijn plek gezet, mag ik blijkbaar mijn plaats kennen. Dat is de plek waar Malle Babbe in de kerk stond. In het donker achteraan, zoals het hoort. Dat voelt duidelijk maar niet wenselijk.
Dit ontdekte ik in het onderzoek naar de begincarrière van mijn overgrootmoeder. Eindelijk een ruimte voor mij alleen waar ik niemand ken en dus ongemoeid kan werken en kan zijn, blijkt de huurbazin een ver familielid van de vroegere werkgever van genoemde voormoeder. Samen zochten en vonden we dit echtpaar waar zij als kinderjuffrouw voor heeft gewerkt.
Ik startte het tekenen van voormoeders en werkgevers en ontdekte dat deze overgrootmoeder met verdriet een duidelijke plaats had. Dienend en gehoorzaam aan haar betalers. Dat was belangrijker dan haar keuzes en wensen. En mondje dicht. Niets naar buiten brengen uit respect voor of zelfs onder dwang van dezelfde betaler van haar diensten.
En hoever reikten die? Als personeel was zij nooit vrij. Er kon ’s nachts het geluid van stappen op de trap klinken, naar haar slaapkamer. De spanning of de deur zich opende. En dan? Was zelfs deze deur geen grens? Grenzen leken vaag voor haar als meisje. Ik worstel daar nog mee. Maar hoe meer ik weet, hoe meer ik kan veranderen.
Ik hoef mij niet te verzetten naar de achtergrond. Ik heb een keus. Dat had ik mijn overgrootmoeder zo toegewenst. Een getalenteerde, zachtaardige en sprankelende vrouw. Die door haar onverwachte moederschap, van de dader geen spoor, weinig keuze meer had in haar leven. Zoals zoveel vrouwen in die tijd. En die dader dat is ook mijn bloed. Beide kanten hebben nog steeds invloed op hun nazaat.
De verlaten stille plekken die ik blijf zoeken, dat is zoeken naar het vertrouwde. De plek waar ik veilig ben omdat niemand daar mijn deur onverwachts kan openen.
Dat is voor mij thuis.