Een noodzakelijk kwaad, zo noemde mijn vader geld. Een wijze man vertelde mij eens dat hoe jij over geld denkt, je over jezelf denkt. Dat werd een interessant gesprek met vaders. Hij herkende het. Zolang onze moeder het geld beheerde, gingen de zaken goed. En over zichzelf, ik ben maar een gewone jongen. Hij had niks nodig.
Inventiviteit, het creatief omgaan met die paar centen. Sparen, niets weggooien en reparaties zelf uitvoeren. Dat was heel inspirerend voor ons: overal was een oplossing voor en dat was niet geld.
Maar een studiebeurs heb ik nooit gekregen, hoewel pa het steeds opnieuw aanvroeg. Het noodzakelijke kwaad wilde niet komen!
Ik zou dat wel even anders doen, beloofde als kind een zwembad in de tuin voor mijn lieve ouders. Dat had wel een aanloop nodig. Een lange. Want ikzelf zag geld als machtsmiddel en daar wilde ik ver van weg blijven. Dat lukte goed. De voedselbank is mij niet onbekend.
Heel wat onderzoek later ontdekte ik wat het inhoudt om een machtsmiddel te zijn en ook hoe ik het kon veranderen. Met een lange aanloop weer.
Mijn achternaam had ik te lang toegepast, eisen stellen voordat en eer ik aan mezelf toekwam. Me opstellen als instrument, roept u maar. En geen betaling vragen. Voorwaarden stellen aan mijzelf zonder daar enige waarde aan toe te kennen. Zo ontkwam ik misschien aan het uitoefenen van macht. Oef. En geld is macht. Of niet?
Biljetten, cijfers, klinkende munt, hoeveel liever is geld mij nu. Het is een schat! En dat zegt wel hoe ik eindelijk over mijzelf denk.