Er was altijd wel iets niet goed. Te veel dit, te weinig dat. Soms voelde ik mij lastig, soms teleurstellend. Had ik maar dit of had ik beter dat gedaan.
Mijn achternaam is een familieding: eisen stellen. Voorwaarden opdat wij het goed deden in de wereld. Wij werden vooral getraind om ons te redden in plaats van te verdrinken. Het zou veiligheid brengen.
‘Het is je moeder niet’ was een veel gebruikt gezegde bij klagen of tegensputteren. Als iets niet goed verliep had je het aan jezelf te danken.
Zo groeide mijn verantwoordelijkheidsgevoel tot een wanstaltige proportie en bleef ik alert op alles wat er mis kon gaan. Ik scande mijn omgeving voortdurend, wat werd er van mij verwacht? Eisen, voorwaarden?
Ik herinner mij de trotse verhalen die onze vader op de vaste zondagmiddagen zijn moeder telefonisch vertelde. Er werd altijd overheen gepraat of een beetje om gelachen. Daar zat al afkeuring. Een die nooit niet naar goed draaide.
Die pijn herhaalde zich naar zijn kinderen. Tegen wil en dank. Familielijnen zijn soms lang.
En daar zag ik het vanmorgen, mijn opa omhelsde mijn overleden vader. Opa liet mij zien hoeveel hij van pa houdt, noemt hem geweldig en daar zag ik zelfs oma zeggen hoe trots ze is op hem. Onvoorwaardelijk. Zo duidelijk als dat ik dit typ.
Ik smolt. De afkeuring smolt. Mijn hart zwol. Er is iets veranderd, gecorrigeerd. Door mij helemaal goedgekeurd!