Zoals mijn zoon de Donald Duck en YouTube raadpleegde voor antwoorden op nieuwsgierige vragen, zo verslond ik ooit alle boeken uit onze kleine stadsbibliotheek.
Waar ik eerst nog met verhalen over Saskia en Jeroen thuiskwam, prachtig geillustreerd door toptekenaar Rien Poortvliet, werd dat al gauw geschiedenis en kunstliteratuur. Het laatste was snel uitgelezen, Barok, Van Gogh en Salvador Dali, meer herinner ik me daar niet vindbaar.
En juist in die barokboeken ontdekte ik een soort familielid. Een jonge man met het gezicht van een oudere mannelijke mij en een gevoel voor licht en zicht waar ik mij bij thuis voelde. Een verdriet of teleurstelling die ik meende te ontwaren.
Als meisje dat dag en nacht tekende en weinig van een schoolsysteem snapte, herkende ik eigenheid en openheid in zijn schilderijen. Ik keek in zijn ogen en dacht zijn kijk op de wereld te zien. Zijn gevoel voor schoonheid en gebruik van licht, de eenvoud en diepte die hij beide leek te willen vangen.
Vermeer zal als leerling van deze kunstenaar veel overgenomen hebben. Zie eerst het originele Het puttertje en later Het meisje met de parel; beide hebben een effen achtergrond wat heel gedurfd lijkt in die tijd. De een wit, de ander zwart.
Ik zie zelf geen perfecte Carel-portretten, eerder een slordigheid die de gezichten levend en heel aanwezig maken. Dat kon alleen iemand met een uitzonderlijk talent, juist in die tijd van hoe preciezer geschilderd hoe beter. Iemand die het leven snapte, de echtheid weergaf en gebruikte.
Middenin in dat leven en middenin zijn werk, met waarschijnlijk de penseel in de vingers, verdween hij abrupt door een kruidexplosie. Hij zou anders met gemak Rembrandt naar de achtergrond hebben geschilderd.